NSB

Nationaal Socialist

Opkomst - Ondergang

WA - SS

Jeugdstorm

WHN - NVD

Arbeidsdienst

Arbeid

Dagelijks leven

Distributie

Joden

Luchtbeschermingsdienst

Persoonsbewijs

Nederland paraat

Oranje/verzet

Nationalisme/fascisme

Surrogaten

Zwart/Nationaal Front

 
 
 
 
 
De NSB en de joden
 
De NSB kende drie categoriën van joden. Ten eerste Nationaal voelende Nederlanders, die van joods ras zijn. Zij vormden geen probleem. Ten tweede, orthodoxe joden, die zich afzonderen, omdat zij menen daartoe door God te zijn geroepen. Ook deze groep werd door de NSB geaccepteerd omdat o.a. deze orthodoxe joden het goddeloze bolsjewisme principieel en met grote kracht afwezen. Aan de historische plaats, welke deze gasten in ons midden innemen, dient niet te worden getornd. Ten derde. Joden die geen deel hebben aan de nationale gedachte van de NSB. Voor deze joden betekent nationaal, niet Nederlands maar joods, en zulks niet uit religieuze overwegingen, doch uit ras-impulsen. Dr. Abraham Kuyper was de eerste, die hier te lande aantoonde, dat de z.g. Reform-joden, d.w.z. de joden die hun eigen religie verlaten hebben en desalniettemin zich niet met de verdere bevolking willen vermengen, maar onderling een net van bijzondere relaties onderhouden, dat deze joden haarden van gevaar vormen voor een werkelijk Christelijk nationale gedachte. De joden, die zichzelf op ras-standpunt stellen, sluiten zich zelf uit.
 
"Wij hebben door de bittere ervaring geleerd, dat inderdaad de jood slechts dan met u tevreden is, wanneer gij hem toestaat, op uw eigen volk te parasiteren, het te misbruiken en het uit te zuigen, hierdoor ontstonden slechts twee mogelijkheden, ofwel de jood uit het volksleven te bannen, ofwel door hem te worden overheerst. De Nederlandse Nationaal Socialist heeft de maatregelen die ons voorgeslacht tegen de joden heeft genomen, leren zien als een volstrekte noodzakelijkheid. Het joodse vraagstuk zal voor geheel Europa van Berlijn uit worden opgelost. Een oplossing die zal liggen in de richting, die ook de leider heeft voorgestaan. De joden zullen in één gebied te samen worden gebracht. Alleen is wel gebleken, dat het nodig zal zijn, wanneer men niet wil, dat zijn andere werelddelen tegen Europa ophitsen, dat dit gebied onder nationaal socialistische controle blijft. Wanneer er een oplossing voor het jodenvraagstuk mogelijk is, dan is het deze. Hoe eerder zij verwezenlijkt wordt hoe beter het voor alle partijen zal zijn". (Het joodsche vraagstuk in Nederland, door Van Genechten)
 
 
 
 
Twee uitgaven van P.E. Keuchenius: Uit den Talmoed en De balans over de joden in Nederland.
Uitgeverij Westland, Amsterdam.
 
P.E. Keuchenius over de joden:
"Zij zijn niet alleen het ongeluk der volken, maar bovendien rasvreemde parasieten, waarmee de samenleving niet langer mogelijk is, zoodat zij ook niet meer als gelijkwaardigen kunnen worden erkend of geduld". (De balans over de joden in Nederland).
 
De balans er joden in Nederland.
In het voorwoord bedankt P.E. Keuchenius Seyss Inquart voor het ter beschikking stellen van informatie verkregen door de verplichte aanmelding van joden. Ook de heer Lentz, Hoofd van de Rijksinspectie van de Bevolkingsregisters en zijn medewerker, de heer Wolters worden bedankt voor hun welwillend verleende hulp.
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
   
 
 
 
 
 
 
   
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Citaat:
 
"Vooral diegenen, die er nog niet toe konden komen, den verderfelijken invloed van de machten achter de schermen en het ontzettende gevaar van het Russisch bolsjewisme te erkennen, moeten dit boek lezen. De oogen zullen hun open gaan".
 
Uitgeverij Westland, Amsterdam, 1943
 
 
De joodse immigranten.
 
Hierover zegt mr. A.J. van Vessem in zijn brochure "Het standpunt der NSB" op blz. 39: "In de politiek moet men zich niet laten leiden door gevoelens van antipathie of sympathie ten opzichte van vreemde volkeren. Te zeer wordt dan ook door een aantal Nederlanders uit het oog verloren, dat men zich dus in zijn Nederlandsch politiek ook niet moet laten leiden door sympathie voor het joodsche volk". Volgens mr. A.J. van Vessem was het aantal joodse immigranten dat sinds 1933 in ons land werd toegelaten, veel te hoog. In 1939 hamerde de NSB pers voortdurend op het volgens haar bestaande verschil tussen de zorg voor joodse vluchtelingen enerzijds en de verwaarlozing van de eigen 'volksgenoten' anderzijds.
 
De joden in Nederland
Hans Graf von Monts
september 1941
 
      
 
 
    
 
 
     
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Overal en allerwegen is de jood, naar ziel en lichaam beiden, jood gebleven. De joden vormen dan ook met ons geen gemeenschappelijk volk. En hoe gastvrij men hem ook bejegene, hij blijft zich een vreemdeling in Uw midden gevoelen, onder de natiën verstrooit, maar zonder een kind der natiën te worden.
 
Dr. A. Kuyper - Wien Neerlands bloed
 
 
Eind 1934 besloot Mussert dat joden weliswaar volwaardig lid van de NSB konden zijn, maar daarin geen leidinggevende functie dienden te bekleden - een opmerkelijke vulling van het begrip gelijkwaardig! In april 1935 ging hij een stap verder; hij gaf het parool uit, weer heimelijk, in het vervolg zo min mogelijk joden als lid op te nemen - een officieuze sluiting van de NSB voor joden als het waren.
 
 
 
 
 
 
Mussert werd vanaf 1935 op zijn politiek jegens joden aangevallen door de democratische partijen, het Comité van Waakzaamheid, EDD Eenheid door Democratie) en joden. Abraham Asscher, voorzitter van de Amsterdamse afdeling van de Vrijheidsbond, maakte NSB'ers publiekelijk uit voor verraders. Deze vijandschap, in Musserts ogen mateloos onterecht en schaamteloos, baarde jodenhaat in hem, tenminste haat tegen gedenen die geen deel hadden aan de nationale gedachte. Joodse tegenstanders identificeerde hij voortaan aan de hand van hun ras: de jood Asscher, de jood Meyer Sluyer... Er zat wat politieke bladvulling bij, maar ook veel venijn recht uit het hart.
 
Na mei 1937 kreeg de anti joodse propaganda zoveel nadruk, dat men van een volledige overgang van de NSB naar het antisemitisme mag spreken.
 
Op 22 oktober 1938 sloot Mussert de NSB voor joden. Die lid waren mochten blijven. Hen royeren was onverenigbaar met zijn opvatting omtrent trouw en kameraadschap. Twee jaar later zou alsnog de klok voor hen luiden....
 
 
 
 
Pamflet 'Jodenkliek'
De Protocollen van de Wijzen van Sion
 
De 'Protocollen van de Wijzen van Sion' is een falsificatie die rond de vorige eeuwwisseling in omloop werd gebracht, waarschijnlijk door de Ochrana, de tsaristische geheime dienst. Het is een verslag van een fictief congres in Bazel in 1897. Joodse leiders smeedden daar plannen voor een wereldoverheersing, door oproer en oorlog tussen staten te veroorzaken. Adolf Hitler heeft de theorie van de joodse samenzwering eigen gemaakt en beschouwde de Protocollen van de Wijzen van Sion als authentieke historische documenten. De Protocollen wordt ook wel de bijbel van de antisemieten genoemd, het is "het meest dodelijke antisemitische literaire moordwapen dat ooit is vervaardigd".
 
 
 
 
 
Hiernaast:
 
"Het joden vraagstuk" met daarin opgenomen citaten uit de Protocollen van de Wijzen van Sion.
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
   
 
 
 
 
Plan Mussert
 
 
 
 
Eind jaren dertig kwam Mussert met het idee om een land te zoeken, buiten Europa, waar ruimte, bodem en klimaat geschikt zouden zijn tot behoorlijke, geleidelijke opneming van de joden, die de Europese volkeren niet meer wensten te herbergen en die anders niet meer zouden weten, waarheen zich te wenden.
 
Er zou een Joods Nationaal Tehuis gevestigd moeten worden in het gebied van Brits Guyana, Frans Guyana en Suriname. Vijf koloniale mogendheden zouden land moeten afstaan om dit plan te realiseren. Naast Frankrijk, Engeland en Nederland, zouden Portugal en België ook een "rechtvaardige offer" moeten brengen.
 
Portugal zou het zuidelijk deel van Mozambique moeten afstaan ten gunste van Nederland. België zou op zijn beurt een deel van Congo afstaan aan het Portugese Angola, ter verlichting van het Portugese offer.
 
Ieder van de vijf West Europese koloniale mogendheden zou een gerechtvaardigd aandeel in het offer hebben.
 
De Duitse joden hebben met belangstelling kennis genomen van Musserts plan en sloten zich er geheel bij aan, zo staat in de brochure te lezen.
 
De Engelse democraat Lord Marley kon zich ook wel vinden in het plan Mussert, maar was wel van mening dat het hele gebied dan zou moeten worden......
British Dominion!
 
 
 
"Palestina kan worden wat het eens was; het Heilige Land voor Christenen, joden en Mohammedanen in plaats van een slagveld, waartoe het nu door joodse immigratie vervallen is".
 
Ook in het 'Strijdblad' van de NSB, 'Arbeidsfront', werd uitvoerig geschreven over "een Nationaal Joodsch tehuis".
 
 
 
Het joodsche slachten, godsdienst?
 
"Ons antwoord op de vraag; is het joodsche slachten godsdienst?, kan kort zijn. De rituele slachting, het joodsche slachten, is een soort godsdienst. Het is de materieële en geestelijke dienst aan de letter van het voorschrift, aan de voorschriften van Jahve, d.w.z. den Eigenbaat-God. Het is het dienen van een god, gemaakt en gepredikt voor het eigen welzijn, ter vernietiging van anderen. Ter vernietiging van menschen en dieren, hoe schoon die ook in den goddelijken rijkdom der schepping mogen zijn. Het is het vernietigende en verwarring stichtende element in onze Europeesche samenleving".
 
Er werd altijd wel een stok gevonden om de joden mee te kunnen slaan.
 
 
 
 
 
 
 
 
In veel joodse huishoudens over de hele wereld stonden collectebusjes, de z.g. Pushke busjes van het Jewish National Fund. Er werd geld gespaard om daarmee grond aan te kopen in Palestina. De busjes hiernaast zijn van net na de oorlog, maar al voor de oorlog werd er zo gespaard.
 
 
 
 
 
Zou Mussert niet geweten hebben dat de zionistische beweging al ver voor de Tweede Wereldoorlog grond aankocht in Palestina? Reden voor deze grond aankopen was natuurlijk het stichten van een joodse staat.
 
Hiernaast staat afgebeeld een lidmaatschapsboekje voor leden van de Histadrut, de Israëlische werknemersvereniging. Dit boekje is van 22 april 1937. Een groot aandeel in de oprichting in 1920 van de Histadrut had David Ben Goerion
 
 
 
Comité voor Bijzondere Joodsche belangen
 
Op 21 maart 1933 werd in Nederland het Comité voor Bijzondere Joodsche belangen opgericht met als voorzitter Abraham Asscher. Hieronder viel het Comité voor Joodsche Vluchtelingen, dat onder voorzitterschap stond van prof. Dr. David Cohen. Dit Comité zorgde voor de eerste opvang van Duitse joodse vluchtelingen. De leden van het comité waren herkenbaar aan witte armbanden met daarop een Davidster. De 'Judenboycot' van 1 april 1933 bracht veel Duitse joden tot het besluit hun vaderland te verlaten. Het Comité voor Bijzondere Joodsche Belangen moest de opvang bekostigen.
 
 
 
 
 
 
Blikken speldje; "boycot Duitschland".
 
 
 
 
 
 
 
Boycot Duitsland.
 
"Er heeft zich een voorlopig comité gevormd, onafhankelijk van politieke of godsdienstige organisaties, dat zich ten doel stelt een systematisch nationale en inernationale boycot van alle Duitse waren tot stand te brengen. (Het Volk,dagblad voor de Arbeiderspartij, 25-03-1933).
 
Het Centraal Comité der sociaal-democratische partijen en een comité gevormd uit joodse organisaties in Letland, besloten een algemene boycot van duitse waren uit te spreken. Het besluit van deze comité's werd, met toestemming van de Letse regering, in de pers openbaar gemaakt. (Nieuw Isrealitisch weekblad, 16-06-'33).
 
Oproep actie "Boycot Duitschland".
In alle plaatsen werden verkopers gevraagd voor het insigne "boycot Duitschland". De verkoopprijs was 10 cent. De bestuursleden van de S.D.A.P. werd gevraagd dit onder de leden te plaatsen in verband met de meeting op 30 juli 1933 te Antwerpen. (Het Volk, dagblad voor de Arbeiderspartij, 17 en 24 juni 1933).
 
De N.S.B. was van mening dat deze actie in het bijzonder bedoeld was als steun in de "strijd" om Duitsland door middel van een internationale boycot uit te hongeren. (Volk en Vaderland, 7-10-1938).
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Protestvergadering
Op 20 mei 1935 werd in de Amsterdamse Apollohal een massaal bezochte protestvergadering gehouden tegen de 'Neurenberger wetten', die zes dagen daarvoor door de Duitse Rijksdag waren aangenomen. Bij de wet werd bepaald dat in Duitsland voortaan alle geslachtsverkeer en huwelijken tussen joden en 'ariërs' verboden en strafbaar waren. Voorts mochten 'Arische' dienstmeisjes niet langer in joodse gezinnen werken. De door het Comité voor Bijzondere Belangen georganiseerde bijeenkomst werd geopend door de voorzitter Abraham Asscher.
 
Wat er met de joden in Duitsland gebeurde na de Kristalnacht, was volgens het oordeel van de Nederlandse regering in de eerste plaats een zaak die de joden aangaat. Zo laat men de kosten voor het opvangen van vluchtelingen betalen door het door joodse Nederlanders gevormde Comité. De niet-joodse belastingbetaler heeft er geen last van. Voor de radio deed premier Colijn wel een beroep op ons volk. Er kwam een nationale collecte voor de joodse vluchtelingen op 3 december 1938. De naam van de collecte was "nationale collecte" en werd gehouden onder de leus; "Betoon Christelijke barmhartigheid jegens Uw naast". Het doel van de collecte was; 'hulp te verlenen aan de slachtoffers van vervolgingen wegens ras en geloof'. Als bewijs van deelname aan de collecte werd een oranje speldje uitgereikt. De opbrengst bedroeg Fl. 473.033.
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Brochure uitgegeven door het Comité voor Bijzondere Joodsche Belangen, december 1935.
Verschillende Nederlandse mannen van aanzien geven hun oordeel over het nationaal
socialistisch antisemitisme in Duitsland en de jodenwetten van Neurenberg.
 
 
 
 
 
 
In deze brief bekritiseren Asscher en Cohen een anoniem artikel over het joodse wereldprobleem en betichten de schrijver van een gebrek aan kennis en wetenschappelijk inzicht.
 
Met de handtekeningen van Asscher en Cohen op het laatste blad.
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Het Comité voor Bijzondere Joodsche Belangen hield de pers en de politiek nauwlettend in de gaten. Op negatieve uitlatingen en publicaties over de joden werd direct gereageerd d.m.v. brieven naar de verantwoordelijke personen of instanties. Bovendien kwam het Comité zelf met publicaties om het publiek te informeren over de politieke toestand ten aanzien van de joden in Duitsland. Daarnaast fungeerde het als intermediair tussen de vluchtelingen en overheid.
 
 
 
 
   
 
 
DE JOODSE RAAD
 
In Nederland werd op 11 februari 1941 de Joodse Raad voor Amsterdam opgericht. Het voorzitterschap kwam in handen van de diamant-fabrikant Abraham Asscher en de hoogleraar oude geschiedenis David Cohen. De Joodse Raad fungeerde als een soort joodse overheidsinstantie. De Joodse Raad moest zorgdragen voor de registratie en evacuatie van de joden, maar heeft wel getracht zoveel mogelijk joden daarvoor te behoeden. Joden die voor de Joodse Raad werkten, voor de joodse gemeenschap of voor een 'Kriegswichtige' bedrijf kregen inderdaad vrijstelling, voorlopig althans. Joden die niet geplaatst konden worden, gingen wel op transport. Op 29 september 1943 werden duizenden joden in Amsterdam uit hun huizen gehaald. Op dezelfde dag elders nog eens zevenduizend. Ook de beide leiders van de Joodse Raad moesten er aan geloven. Asscher en Cohen gingen ook op transport. Dit betekende tevens het einde van de Joodse Raad.
 
Als voorzitters van de Joodse Raad zijn Asscher en Cohen zichzelf trouw gebleven. Ze bleven de filantropen, vol belangstelling en toewijding voor iedereen, zij sloofden zich af van de vroege morgen tot de late avond om voor zoveel mogelijk mensen zoveel mogelijk gunsten te verkrijgen, maar voordat gene, wat er eigenlijk gaande was, hadden zij geen gevoel. Aan hun goede trouw, aan de zuiverheid van hun gezindheid valt niet te twijfelen, en alles wat in strijd daarmede mocht zijn beweerd, komt uit troebele bron. Met dit al hebben zij politieke blunders gemaakt, die wat omvang betreft slechts worden overtroffen door de goedhartigheid waardoor zij waren ingegeven. Zij behoorden tot de mensen, die zich altijd met symptomen bezig houden, de symptomen van het goede bevorderen, en de symptomen van het kwade bestrijden, zonder ooit tot het goede en het kwade zelf door te dringen. Zij waren met andere woorden geen exponenten.
 
In 1947, tijdens het proces tegen de ex-burgemeester van Amsterdam, mr. Voûte, werden de voormalige voorzitters van de Joodse Raad, die als getuigen waren opgeroepen, gearresteerd. Het bevel hiertoe was afkomstig van mr. Sikkel, de procureur-fiscaal. Volgens deze openbare aanklager hadden Asscher en Cohen een niet meer 'te pardonneren medewerking aan de vijand verleend'. Die medewerking bestond uit het selecteren van joden voor deportaties. Het arrest duurde maar kort. Een proces hing het tweetal nog jaren boven het hoofd. Pas in 1951 werd beslist dat op grond van het algemeen belang geen strafvervolging tegen de diamantair Asscher en de hoogleraar Cohen zou worden ingesteld.
 
In 1948 had een joodse ereraad beide voorzitters van de Joodse Raad voor het leven van enigerlei functie in het joodse kerkelijke en maatschappelijke leven uitgesloten. Binnen de joodse gemeenschap was men ook de overtuiging toegedaan dat de Joodse Raad zich laakbaar had gedragen. De loyaliteit ten opzichte van de bezetter was te ver doorgevoerd. Omdat het niet mogelijk bleek mensen te vinden die in een beroepsinstantie zitting wensten te nemen, verzandde deze zuivering. De uitspraken werden begin 1950 ongeldig verklaard.
 
 
 
 
 
 
 
 
Verklaring dat een jood met bakfiets op de openbare weg mocht komen
 
 
Voor de diensten van de Joodse Raad moest wel betaald worden
 
 
Het bevolkingsregister werd zorgvuldig bijgewerkt
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Het Joodsche Weekblad, uitgave van de Joodse Raad voor Amsterdam, verscheen op 11 april 1941 voor het eerst. Een paar maanden tevoren waren alle joodse periodieken verboden.
 
Links:
Prospectus van de wekelijksche cursus Voorbereidende Jeugdopleiding. De Joodse Centrale voor Beroepsopleiding werd in juni 1940 opgericht. Er werden diverse cursussen en onderwijs gegeven om emigratie naar Palestina voor te bereiden. In 1941 kwam de Centrale onder de Joodse Raad te vallen. Met het verdwijnen van de Joodse Raad in september 1943, werd ook De Joodse Centrale voor Beroepsopleiding opgeheven.
 
 
 
 
 
DE JODENSTER
 
Op 29 april 1942 komt de beroemde bekendmaking van de commissaris-generaal voor de openbare veiligheid, volgens welke iedere jood, die zich in het openbaar vertoont, een jodenster moet dragen. Kinderen onder de zes jaar zijn echter van deze verplichting vrijgesteld. Ook hier geldt weer het criterium van artikel 4 der verordening 189 en 1940: meer dan twee joodse grootouders enz. Voor het opschrift jood was een nieuw lettertype ontworpen, dat aan Hebreeuws schrift doet denken. De ster moest zichtbaar en vast opgenaaid aan de linkerkant ter borsthoogte van het kledingstuk worden gedragen. De joden moesten de sterren niet alleen zelf kopen tegen vier cent per stuk, maar zelfs voor iedere ster een textielpunt inleveren. De ster was bedoeld als herkenningsteken en als zodanig gevaarlijk genoeg, maar stellig ook als teken der schande. Juist dit laatste moest voor de joden dwingende reden zijn om de uitreiking zelf ter hand te nemen. De betekenis van de jodenster kan niet worden overschat. In deze ster van de hele bedoeling van de jodenvervolging tot uitdrukking: het zichtbaar maken van de demon. De ster was derhalve bedoeld als symbool, precies gezegd: als anti-symbool; nog preciezer; als enig bestaand anti-symbool.
 
In de periode tussen 29 april 1942 (afkondiging van de maatregel tot het dragen van de jodenster) en zondag 3 mei (de daadwerkelijke ingang) moesten de jodensterren door het hele land worden gedistribueerd. In totaal waren dat er 569.355 (vier per persoon). De sterren waren o.a. in Poolse getto's gefabriceerd van van daaruit naar de Zentralle für Jüdische Auswanderung in Amsterdam gebracht. In Nederland werden de jodensterren gedrukt bij de stoomweverij "Nijverheid" in Enschede. De stoomweverij was in joodse handen en werd in de oorlog door een Duitse "Verwalter" geleid. Onder zijn gezag werden de jodensterren in 1942 vervaardigd. Bij de Zentralle für Jüdische Auswanderung vernamen de leiders van de Joodse Raad, Cohen en Asscher, van de invoering. En ook dat de Raad zelf werd belast met de distributie van de ruim half miljoen sterren. Asscher en Cohen waren sprakeloos. De raad slaagde er in om na drie dagen keihard werken over het land te verspreiden.
 
De gele kleur moest herinneren aan de pest (de pestvlag is geel) en de zwarte, hebreeuws aandoende letters, aan de vreemde oorsprong van de Bijbel die, wat het oude testament betreft, in zodanig letters geschreven was. In elk geval moesten deze letters de vreemde oorsprong van de joden en hun cultuur in herinnering roepen. De instinctmatige massale associatie en combinaties zouden wel door de algemene antisemitische propaganda worden opgewekt. De Duitsers hadden niet alleen een positief symbool nodig voor hun eigen idealen (het hakenkruis), maar ook een negatief symbool, en wel één enkel, voor het vijandige ideaal. De jodenster leende zich daartoe uitstekend, omdat zij bruikbaar was als tegenhanger van allerlei andere symbolen. Zij symboliseerde inderdaad Hitlers hele jodenpolitiek: de jood als enige aan allen tegengestelde vijand.
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Met de handtekeningen van Asscher en Cohen
Arbeitseinsatz = deportatie
 
De leden en medewerkers van de Joodse Raad kregen een "stempel", d.w.z. een verklaring die in hun persoonsbewijs gestempeld werd, dat zij voorlopig van deportatie of, zoals het officieël heette, Arbeitseinsatz waren vrijgesteld. De leiders van de Joodse Raad vroegen 35.000 en kregen 17.500 stempels voor hun personeel en gezinnen.
 
Werkgevers
Om aan de toenemende verplichte bedrijfssluiting te ontsnappen, aanvaarden vele werkgevers bepaalde opdrachten voor de Wehrmacht of andere Duitse orders. Joodse bedrijven die nog van nut waren voor de Wehrmacht, kwamen onder toezicht van een beheerder. Soms werden er joden bij zo'n bedrijf te werk gesteld of kon het joodse personeel blijven zitten.
 
 
 
Boven en hiernaast:
De Verwalter van een joods pelterijenfabriek bevestigd dat een bontwerkerij vesten van pels en overjassen vervaardigd voor het "Bekleidungsamt Hannover, Zweigstelle Tilburg". Aan de bontwerkerij werden pelzen geleverd. De pelzen kwamen meestal uit joods bezit. Pelzen en bontwerk werden in de bontwerkerij losgetornd en gebruikt als voering voor de jassen van de Wehrmacht-officieren en tot voering van anoraks, bontmutsen en wanten verwerkt.
 
Treuhänder
Een Treuhänder of Verwalter verscheen op een bedrijf van een jood om de zaak over te nemen of te liquideren. Ook al het joodse personeel werd natuurlijk ontslagen. De Treuhänder was in de meeste gevallen een Duitser, soms een NSB'er of gewoon een profiteur.
 
De Verwalter (bewindvoerder) had dezelfde bevoegdheden als de eigenaar. Hij kon de onderneming verder voeren, hij kon haar ook liquideren of vervreemden. Hij was natuurlijk zelf de eigenaar niet en moest het geld, dat voor de onderneming was ontvangen, afdragen aan daartoe in het leven geroepen instellingen: Omnia Treuhand Gesellschaft A.G. (die ook als bewindvoerder optrad), de Bank voor Nederlandsch Arbeid, Lippmann-Rosenthal Co, soms de Deutsche Revisions- und Treuhand A.G. (die in hoofdzaak vermogen van Duitse vijanden beheerde) en enkele anderen.
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Werkvergunning
 
Bedrijven waar joden werkten moesten aan kunnen tonen dat de joodse personeelsleden daar ook werkelijk werkten en er niet illegaal zaten. Bij controle moest het hiernaast afgebeelde document worden getoond, kompleet met pasfoto.
 
Er staat dat de persoon vast te werk is gesteld en dat het bedrijf opdrachten voor de Wehrmacht uitvoert.
 
 
 
Ook het bedrijf van Otto Frank, de vader van Anne Frank,  kwam onder toezicht van een Verwalter.
 
In zijn bedrijf, Opekta, werd pectine geproduceerd, een vruchtenpoeder dat onder huisvrouwen in de jaren dertig erg populair was om zelf jam te maken.
 
Op 1 december 1940 verhuist Otto Frank met het kantoor en de magazijnen van Opekta en Pectacon van het pand Singel 400 naar Prinsengracht 263, op de begane grond van het Achterhuis.
 
 
 
 
Bij het flesje Opekta (om het vruchtenmoes te binden) hoorde ook een receptenboekje. Op de folder hiernaast staat het adres Singel 400 en is dus van voor 1 december 1940.
 
 
 
 
 
 
 
 
Joods vermogen
Het in beslag nemen van joods vermogen was een Duitse maatregel, gebaseerd op hun axioma, dat wat de joden bezaten, ontnomen was aan hun gastvolk. Toen Mussert achter deze opvatting gekomen was, is hij naar de Rijkscommissaris gegaan om het joods vermogen op te eisen voor het Nederlandse volk, gebruik makend van hun eigen theorie. Er heeft toen een conferentie met Fischbock plaats gehad, die van mening was, dat het roerend goed naar Duitsland moest en de vast goederen zoveel mogelijk in Nederlandse handen moesten komen. Dat kon Mussert niet goed achten, want de onroerende goederen konden toch niet naar Duitsland vervoerd worden. Het was Mussert er om te doen de roerende goederen in Nederland te houden en de afvoer naar Duitsland te beletten. Maar hij heeft daar echter geen invloed op kunnen uitoefenen. Hij was op voet van oorlog gekomen met Göring en daar komt nog bij dat Economische Zaken en Financiën onder leiding stonden van Rost van Tonningen.
 
Geen enkele jood mocht meer dan tweehonderdenvijftig gulden aan vrij geld of vermogen bezitten. Geen enkel joods gezin mocht meer inkomen genieten dan gezamelijk hetzelfde bedrag per maand. Als een arbeider hetzij alleen hetzij samen met andere leden van zijn gezin meer loon genoot dan dit bedrag, dan moest de werkgever het meerdere bij de bank Lippmann storten. Alles moest worden ingeleverd.
 
Lippmann-Rosenthal & Co
Bij verordening van 12 mei 1942, nr. 58, mocht een jood geen andere bank- of girorekening hebben dan bij Lippmann-Rosenthal & Co. Alles wat een jood van een ander te vorderen heeft (behalve dan de vorderingen van een onderneming die de verwalters inpalmen), geld of goederen, alles wordt eigendom van Lippmann. Iemand die iets, wat dan ook, aan een jood betalen of uitleveren moet (behalve de genoemde uitzondering), kan dat alleen aan Lippmann doen en moet dat ook. Alle banksaldi van joden, alle effecten in bewaargeving bij banken, alles gaat naar Lippmann.
 
Afbeelding links.
Banken worden op de hoogte gebracht, dat joodse personen over geen groter bedrag dan Fl. 250,00 mochten beschikken.
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
"Ondergetekende verklaart hierdoor, dat naar zijn beste weten noch hijzelf, noch zijn verloofde naar ras genomen één of meer voljoodse ouders of grootouders heeft, ook al zouden deze nimmer tot de joodse geloofsgemeenschap hebben behoord".
 
 
"Ondergetekende verklaart, dat naar zijn beste weten noch hijzelf, noch zijn verloofde, noch een zijner ouders of grootouders ooit heeft behoord tot de joodsche geloofsgemeenschap".
 
Beide verklaringen komen van dezelfde persoon, werkzaam bij de distributiedienst in Tilburg.
 
 
Ariërverklaring/niet-jood verklaring
 
Alle personen in pubieke dienst en bij het onderwijs moesten de z.g. Ariërverklaring ondertekenen, d.w.z. verklaren of zij en hun echtgenoten tot op de bodem uit Arische boter bestonden of dat er ook joodse margarine door hun ziel was gemengd, en zo ja, hoeveel procent. Dat ging allemaal in termen van 'bloed', want dat werkt sterker op de zenuwen en op de verbeelding en vormde zomede Hitleriaanse wetenschap. Men riep zijn grootouders in de herinnering op, men tekende, en men wist toen nog niet wat men deed (oktober 1940). Elk voor zich tekende het doodvonnis over de eigen beschaving. Er waren weinig principiële weigeraars. Daarmee was de scheiding tussen jood en niet-jood gemaakt en door het volk in principe geaccepteerd. Joodse ambtenaren werden ontslagen en in november 1940 werden joodse leerkrachten uit hun functies ontheven en in februari 1941 ontslagen.
 
 
 
Bovenstaande brief is gezonden naar een jood/jodin met als onderwerp de financiële gevolgen van het ontslag.
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Beschikte men over connecties, dan was er misschien iets te regelen om aan de greep van de Duitsers te ontkomen. Onderduiken was ook een optie, maar wie kon je vertrouwen? De persoon hiernaast afgebeeld kreeg in ieder geval een goede referentie mee.
 
 
 
 
 
Kamp Westerbork
 
De toeloop van joodse vluchtelingen werd zo groot dat in februari 1939 het feitelijk besluit werd genomen om een opvangkamp voor de joodse vluchtelingen in te richten. Het kamp werd beheerd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken. In maart 1939 kon men in de kranten lezen dat de regering besloten had in de Drentse gemeente Westerbork een vluchtelingenkamp in te richten, niet voor rekening van ons volk maar voor die van de joodse Nederlanders. Het Comité voor Bijzondere Joodsche Belangen mag de kosten (Fl. 1.250.000) betalen.
 
Vanuit het kamp werden de joden e.a. per trein op transport gesteld naar een concentratie- of vernietigingskamp. Bijna elke dinsdag vertrok een dergelijk transport. In totaal zijn er 93 transporten geweest en zijn er meer dan 100.000 joden afgevoerd.
 
Kampgeld
In het kamp werd het laatste beetje geld wat de joden nog hadden ingeruild tegen kampgeld. Voor de kampbewoners bestond de gelegenheid inkopen te doen in het Lagerwarenhaus (LaWa). Kleine artikelen voor de 'huishouding', cosmetische artikelen, speelgoed en af en toe bloemen waren er verkrijgbaar. In de Lagerkantine kon men visjes, augurken, puddingpoeder, limonade, etc. kopen. volgens het kampreglement was het bezit van geld verboden. De Duitsers lieten dit echter oogluikend toe omdat op deze wijze geld, dat nog in joods bezit was, opdook. Om die reden was er een een wisselkantoortje waar Nederlands bankpapier ingewisseld kon worden tegen speciaal ontworpen kampgeld.
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Kampgeld Theresienstadt
 
In de stad Terezin (Theresienstadt) in het noorden van Tjechoslowakije, werd door de Gestapo een 'concentratiekamp' opgezet. De vesting van de stad werd gebruikt als ommuurde ghetto in 1941. In deze ghetto zaten meest joden uit Tjechoslowakije, maar er hebben ook zo'n 5000 joden uit Nederland gezeten. Ook hier moesten de joden hun geld inwisselen voor geld dat alleen binnen de ghetto geldig was. Er kwamen 7 biljetten in de waarden: 1, 2, 5, 10, 20, 50 en 100 Oostenrijkse kronen. Op elk van de biljetten staat Mozes afgebeeld met de 10 geboden en de handtekening van Jacob Edelstein, de oudste jood van de gemeenschap. De biljetten zijn gedateerd; jänner 1943. Jänner is Oostenrijks voor januari. Van het afgebeelde biljet zijn er iets meer dan een miljoen uitgegeven.
 
 
 
 
10 Mark munt
Getto Litzmannstadt
 
Na de oorlog zijn er nog munten geslagen zodat het moeilijk is om te bepalen
of het hier om een naslag of origineel gaat.
 
 
 
Barak 67
 
Joden die van onderduikadressen waren gehaald, werden aangemerkt als joodse dwangarbeiders. Ze werden ondergebracht in het strafblok, barak 67. In tegenstelling tot de andere kampbewoners mochten zij niet hun eigen kleren aanhouden maar zij moesten blauwe overalls dragen en houten klompen. Zowel van de mannen als de vrouwen in het strafblok werd het haar afgeschoren, zij kregen geen zeep, hun voedselrantsoen was beperkt en ze moesten onder zware omstandigheden dwangarbeid verrichten.
 
 
De schrijver van deze brief is op 6 maart 1944 te Auschwitz 'overleden', zo'n twee weken na het schrijven van deze brief!
 
 
 
 
 
          
 
 
 
 
 
 
 
Uittreksel uit het persoonsbewijs
 
De joodse mensen die in kamp Westerbork aankwamen, moesten hun persoonsbewijs inleveren of hadden dat al gedaan. Daarvoor in de plaats kregen ze een kamp-ausweis. Omdat de joden nu ingezeten waren van de gemeente Westerbork, werden ze geregistreerd in de gemeente d.m.v. een persoonskaart, een uittreksel uit het persoonsbewijs met daarop gedrukt de onvermijdelijke "J". Hiernaast staan de persoonskaarten van een joods echtpaar die beiden de oorlog hebben overleefd. Omdat men de eerste tijd na de bevrijding toch nog een persoonsbewijs nodig had, nam men de persoonskaarten mee.
 
 
 
 
 
 
De Westerborker
Tot 18 juli 1945 verbleven er nog joden in kamp Westerbork. Van april tot juni verscheen in het bevrijde kamp "De Westerborker", de kampkrant. Het was niet meer dan een stencil, aan beide kanten bedrukt met daarin o.a. mededelingen van belang voor de nog aanwezige kampbewoners. In totaal verschenen er 25 afleveringen.
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Le-Ezrath Ha-Am - Het Volk ter Hulpe
Het eerste joodse blad in 1945
 
Dit blad werd al in januari 1945 uitgegeven in het bevrijde deel van Nederland. Le-Ezrath Ha-Am was het orgaan van de Joodse Coördinatie Commissie, opgericht op 7 januari 1945.
 
Deze commissie stelde o.a. een onderzoek in naar de verblijfplaats van joden, die op 10  mei 1945 in Nederland woonachtig waren, om verbroken familiebanden te herstellen. Het verleende hulp, gaf advies, inlichtingen en zorgde voor de artikelen voor religieus gebruik die door de Duitsers waren vernietigd. De commissie behartigde de belangen van alle Nederlandse joden.
 
Voorzitter was A. de Jong, vice-voorzitter Kapt. I. Spangenthal en penningmeester J. van Amerongen.
 
 
 
 
 
 
 
Afwikkelingsbureau concentratiekampen
 
Meer dan 100.000 joden uit Nederland zijn afgevoerd naar de concentratiekampen om nooit meer terug te keren. Het heeft jaren geduurd voordat men tot dit besef kwam. De achtergeblevenen bleven nog jarenlang in het ongewisse over het lot van hun dierbaren. Het Rode Kruis, afdeling Afwikkelingsbureau Concentratiekampen deed onderzoek en kwam veelal ver na de oorlog met het droevige nieuws van overlijden.
 
Een voorbeeld hiervan is het bericht hiernaast van 11 juli 1946. Op 23 januari 1943 vanuit Westerbork op transport gesteld naar Birkenau en aldaar op 26 januair 1943 overleden. Met andere woorden; tijdens transport overleden of direct naar de gaskamer.
 
 
 
 
 
 
 
 
Links; Auschwitzkruis, Polen
Rechts; Het politieke gevangenenkruis, België
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Ralph Prins
 
Ralph Prins was een joodse kunstenaar die meerdere herdenkingsmonumenten ontwierp. Zijn bekendste ontwerp was het Nationaal Monument Kamp Westerbork. Prins ontwierp meerdere herdenkingsmonumenten zoals bijvoorbeeld in Amsterdam, Borne, Coevorden en Strijen. Prins ontwierp verder beeldmerken, affiches en boekomslagen, hij was fotograaf, schilder en tekenaar.
 
In 2006 ontwierp Ralph Prins de jaarpenning 'Vrede Vrijheid' voor de Vereniging voor Penningkunst.
 
 
 
 
Auschwitz kruis
 
De Poolse regering stelde op 14 maart 1985, het Auschwitz kruis in. Dit zilveren kruis werd uitgereikt aan voormalige gevangenen van concentratiekampen en gevangenissen van nazi-Duitsland.
 
Voor het laatst werd dit kruis uitgereikt in 2004. Over het algemeen werd het toegekend aan Polen, maar in bijzondere gevallen ook uitgereikt aan niet-Polen.
 
Het lint stelt de kampkleding voor en de rode driehoek met de letter P was het kenteken van de Poolse joden in Auschwitz.
 
Herdenkingsmedaille Politieke Gevangenenkruis 1940-1945
België
 
Het Politieke Gevangenenkruis werd uitgereikt aan personen die ten minste dertig opeenvolgende dagen gevangen hadden gezeten in gevangenis of concentratiekamp. Had men korter vast gezeten dan kwam men in aanmerking voor deze herdenkingsmedaille indien men zwaar was mishandeld in gevangenschap. Onder bepaalde voorwaarden konden nabestaanden van politieke gevangenen die de oorlog niet hadden overleefd, ook in aanmerking komen voor de Herdekingsmedaille Politieke Gevangenenkruis.
 
 
 
 
 
 
  
 
 
Jaarpenning 2006 van de Vereniging voor Penningkunst
Koninklijke Begeer BV Zoetermeer
Ontwerp Ralph Prins